Beeldend onderwijs

Beeldend onderwijs levert een unieke bijdrage aan het leren en de ontwikkeling van leerlingen. Het stelt leerlingen in staat om hun ervaringen visueel te verbeelden en helpt hen bij het ontwikkelen van beeldend inzicht. We leven in een wereld van beeld en taal. Het kunnen vertalen van de ene vorm naar de andere is een waardevolle vaardigheid die helpt bij het communiceren. Beelden kunnen een krachtige drager zijn voor gedachten en emoties, en geven daardoor een extra ervaringslaag aan ons handelen. Goed beeldend onderwijs ontwikkelt de vaardigheid om subjectiviteit op gestructureerde wijze te vertalen in concrete beelden. Daardoor draagt het bij aan het vergroten van gevoelsdiepte, empathie en intuïtie. Het gaat in het geval van beeldend onderwijs vooral om tekenen en handvaardigheid. Dit kan opgedeeld worden in een beschouwend en een creërend aspect. Het bekijken van beelden en mediawijsheid zorgen voor het ontwikkelen van inzicht in beeldcultuur. Het creatie-aspect stelt leerlingen vanuit hun eigen ervaring in staat om zelf toe te voegen aan deze beeldcultuur.

Voor ik de PABO deed, heb ik een bachelor in communicatieve vormgeving behaald. Daardoor ken ik als geen ander de kracht van beeld. Met mijn specialisatie in illustratie sluit ik goed aan op de kennisbasis van beeldend onderwijs. Toch kreeg ik de feedback dat ik het betekenismodel niet goed had begrepen tijdens de module 'onderwijsontwerp'. Ik heb hier eens goed naar gekeken en kan daarover zeggen dat ik het wel goed heb begrepen, maar het lastig toe te passen vond in de gestelde opdracht. Het ging over afval op de kleuterleeftijd, en ik had destijds niet de ervaring om de vorm, het materiaal en de betekenis goed te onderbouwen binnen die kaders; vooral omdat de morfologie van het beeld (wat er te zien is) nauw aansluit op beeldaspecten, maar hierbij draait het om de betekenis van wat er te zien is. Hoewel ik dit toen niet goed had verwoord, heb ik inmiddels begrepen hoe ik dat beter kan doen.

Het vakgebied Beeldend onderwijs bestaat uit verschillende domeinen, zoals tweedimensionaal, driedimensionaal en vierdimensionaal. Ik heb vooral in het platte vlak gewerkt, want dat is mijn sterkste punt, maar dan soms wel in de vierde dimensie (tijd). Een leerdoel is om in de toekomst ook driedimensionale vormgeving te verkennen. 

Als leraar ben ik mij bewust van de verschillende leeftijdsfasen van leerlingen en stem ik mijn onderwijs af op hun ontwikkeling. Ik stimuleer hun creatieve, esthetische, culturele, psychomotorische, zintuiglijke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling door inhoudelijke keuzes te maken voor beeldende activiteiten die passen bij hun ontwikkelingsfase. Een les die ik heb ontworpen voor groep 5, is het maken van grachtenpandjes met sneeuw bij nacht. Deze waren bedoeld voor het kerstfeest. Daardoor sluit de opdracht aan op hun culturele identiteit en hun belevingswereld. Ze gebruikten verschillende technieken en materialen (verven, knippen, plakken en tekenen met krijt). Daarnaast werkten ze aan het domein meten door te oefenen met spiegelen. Zo droeg deze opdracht op meerdere manieren bij aan hun ontwikkeling.

Voor elke opdracht speel ik in op de hedendaagse beeldcultuur en de werking van media. Dit doen we door te kijken naar bestaand beeld en dat kritisch te beschouwen, zodat ze leren hoe ze media kunnen inzetten tijdens het maakproces. Op deze manier ontwikkelen leerlingen mediawijsheid en leren ze kritisch en bewust om te gaan met beelden.

Onderbouwing van de beeldende les m.b.v. het betekenismodel (bron: verslag toelichting onderwijsontwerp, 2022)


Betekenis:

De kinderen mochten elk een potje kiezen. De dag ervoor hadden we de potjes in de glasbak gedaan, maar we kunnen er ook iets nieuws van maken. Ik laat de leerlingen zien dat we een  theelichthouder kunnen maken van een potje. Ik vraag de leerlingen of ze vaker iets van afval  hebben gemaakt. We bespreken hoe een landschap zonder afval eruit zou zien.

Verbetering: Ik probeer mij hier te richten op de achterliggende betekenis van wat we gaan maken. Ik had mij beter kunnen richten op de betekenis van de beeldaspecten zelf, zoals de kleuren of figuren in het landschapje.


Vorm: 

De leerlingen bekijken het potje dat ik heb gemaakt. Ik vertel ze over de keuzes die ik heb gemaakt. De leerlingen gaan een ‘landschapje’ schilderen. Eentje die zij mooi vinden, zonder afval. We bespreken hoe je kleur kunt gebruiken, wat zijn vrolijke kleuren? Wat zijn sombere kleuren? De leerlingen bedenken wat zij willen gaan schilderen, welke kleuren daarbij horen en waar de onderdelen op het potje komen.

Verbetering: Ik had hier mij beter kunnen richten op de vormen en figuren die ze gebruiken, en minder op de betekenis van die vormen en figuren. Bijvoorbeeld: welke kleuren gebruiken de leerlingen? Ik probeerde hier aan te geven dat de leerlingen zelf de vorm mogen bepalen.


Materiaal: 

de leerlingen werken met een potje, plakkaatverf en een kwast. Ze moeten ook proberen om stipjes te zetten. Wat kan een stipje zijn? Een bloem, een stukje fruit aan een  boom? Wolkjes? Ze mogen het zelf weten. Ik laat de kinderen zien hoe je stipjes kan zetten.

Verbetering: ik wil hier te uitgebreid op ingaan, ik had mij beter kunnen richten op het materiaal dat ze gebruiken en het daarbij laten. Dit zou duidelijker zijn geweest.


Proces

Verbetering: in het proces kan ik dan het hoe en waarom benoemen van de productdoelen.

Beschouwing: voordat de leerlingen aan de slag gaan bekijken ze mijn prototypen en stellen vragen over wat ze zien. Eenmaal aan de schildertafel bekijken we de potjes die gemaakt zijn ter inspiratie. Gedurende het schilderen bepalen de kinderen zelf wat goed gaat of niet.

Onderzoek: De kinderen schilderen met plakkaatverf op hun potje, waarbij ze wat ze wilden maken in gedachten houden. Maar als het niet lukte, of als ze toch iets anders wilden, kon de plakkaatverf eenvoudig afgewassen worden. Sommige leerlingen zochten een voorbeeld op van wat ze wilden maken.


Werkwijze: de kinderen hadden de opdracht gekregen stippen te gebruiken. Dit moesten ze meenemen in hun proces. Sommigen deden alles met een stippelende beweging, anderen kozen heel bewust voor het maken van bloemen of wolken. Er waren leerlingen die kozen voor een stippen-sierrandje op het einde. Verder waren er regels waar de leerlingen zich aan moesten houden zoals: geen kwasten in meerdere kleurtjes dippen.


Reflecteren: Aan het einde van de dag bekeken we de gemaakte werkjes voordat ze mee naar huis mochten. De leerlingen lieten de gemaakte potjes aan elkaar zien en vertelden wat ze hadden gemaakt. Dit gebeurde een week later, toen alle werkjes klaar waren.



Lesmatrix.KeCUpcycling.docx
bepprdeling natuursciencekunstcultuur en mens en samenleving.docx